Een republiek tussen koninkrijken

Met de groei van de handel nam de rijkdom zichtbaar toe. De schepen van de VOC en WIC brachten specerijen, zijde, suiker en kostbare houtsoorten uit verre landen.
In de havens van Amsterdam, Hoorn en Middelburg werd de winst geteld, en dat geld vond zijn weg naar de stad. De kooplieden bouwden statige huizen langs de grachten en richtten ze in met het beste wat de wereld te bieden had: Chinees porselein, tapijten uit het Oosten en natuurlijk schilderijen van eigen bodem.

Mensen wilden laten zien dat ze geslaagd waren. Dat deden ze niet met gouden kronen of ridderorden – want die pasten niet bij een republiek zonder adel – maar met portretten van zichzelf en hun gezin, of met schilderijen van hun huis, hun schip of hun handel. De kunstenaars die zulke werken maakten, waren zelf ook ambachtslieden: ze werkten in opdracht, leverden kwaliteit, en moesten, net als de kooplieden, hun reputatie verdienen.

De muren van de nieuwe grachtengordelwoningen vulden zich met kunstwerken die hun welvaart weerspiegelden. Wie binnenkwam, zag aan de wand niet alleen schoonheid, maar ook zelfbewustzijn. Een schilderij liet zien: wij horen erbij, wij hebben het gemaakt.

Ook in de schilderijen zelf weerspiegelde zich die nieuwe burgerlijke trots. We zien kooplieden in hun zwarte kledij, nuchter maar waardig, met hun vrouw of kinderen naast zich. De achtergrond toont soms een scheepswerf, een haven of een stadsgezicht – symbolen van handel en voorspoed. Zelfs het stilleven, met glanzend tin, citroenen en een glas wijn, vertelde een verhaal van overvloed en verfijning.

Zo werd kunst in de Gouden Eeuw een vorm van visitekaartje: verfijnd, persoonlijk en vol verwijzingen naar status, smaak en succes.
Waar de Franse adel zich liet vereeuwigen in paleizen vol muziek en marmer, liet de Hollandse burger zijn verhaal vertellen in verf op doek – nuchter, trots en vol betekenis.

Welvaart aan de muur

Nederland was in de zeventiende eeuw géén koninkrijk, maar een republiek.
Terwijl in Frankrijk de Zonnekoning Lodewijk XIV de macht stevig in handen had en in Duitsland tientallen vorstendommen elk hun eigen hoven en orkesten kenden, werd Nederland bestuurd door steden en regenten – rijke burgers die zélf aan de macht waren.

Laten we als tegenvoorbeeld Frankrijk nemen, waar Lodewijk XIV oppermachtig regeerde. Hij liet zijn macht niet alleen zien met zijn schitterende paleizen, zoals Versailles, maar ook met muziek en dans.

Lodewijk XIV begreep als geen ander dat muziek een krachtig middel was om te imponeren. In zijn hofballetten trad hij zelfs persoonlijk op – als zon, het symbool van zijn macht.

De volgende scène uit de film Le Roi Danse (De Koning Danst, 2000) laat dat prachtig zien: een koning die zelf optreedt als belichaming van de zon, het middelpunt van zijn rijk – de machtigste man op aarde.

Het is een schitterende scène die laat zien hoe de adel zich had aangeleerd om zich te onderscheiden van “het gewone volk”. Dat gebeurde door verfijnde gebaren, statige houdingen en sierlijke danspassen – manieren van bewegen die wij tegenwoordig misschien wat overdreven of zelfs “verwijfd” zouden noemen.

Voor de nuchtere Hollanders van die tijd moet dit toneel van pracht en praal dan ook behoorlijk tegen de borst hebben gestuit.

Dit beroemde schilderij van Frans Hals draagt de titel De Magere Compagnie. Het is een zogenaamd schuttersstuk: een groepsportret van leden van een schutterscompagnie – een soort burgerwacht die in de 16e en 17e eeuw in veel Hollandse steden bestond. Oorspronkelijk hadden deze schutters een militaire taak: ze moesten de stad verdedigen en de orde handhaven. Maar in de 17e eeuw kreeg de schutterij vooral een ceremoniële en sociale functie. Lid zijn was een teken van aanzien en verbondenheid met het stadsbestuur.

We herkennen de mannen aan hun zwarte kleding met witte kragen, en aan de paar officieren die extra rijk zijn uitgedost met kleurige sjerpen en wapens. Zo’n groep liet zich graag portretteren door een bekende schilder – een gezamenlijke opdracht, maar met een persoonlijk belang. De Magere Compagnie is in feite een verzameling van afzonderlijke portretten binnen één compositie. Iedere geportretteerde betaalde zijn eigen aandeel en verwachtte dan ook duidelijk zichtbaar en goed gelijkend op het doek te verschijnen. Daarom plaatste Hals alle figuren mooi in het licht, van links beschenen, zodat geen enkel gezicht in de schaduw blijft.

Maar het gaat niet alleen om trots en praal

Tegelijkertijd ontstond er in de Republiek een echte liefde voor kunst.
De burgers waren trots op hun schilders – op Rembrandt, Vermeer, Frans Hals en Jacob van Ruisdael – en discussieerden over licht, kleur en perspectief alsof het over wijn of politiek ging.
De schilderkunst werd een symbool van beschaving en succes, net zoals muziek dat aan de Europese hoven was.

Kunst werd iets van de gewone burger, niet langer een luxe voor adel of kerk.
In steden als Amsterdam, Haarlem en Delft bezochten mensen kunstateliers en markten waar schilderijen hingen alsof het waren op de markt waren.
Wie het zich kon veroorloven, kocht niet één schilderij maar soms een hele serie:
een landschap voor de woonkamer, een stilleven voor de eetkamer, een zeegezicht voor de gang.
Kunst hoorde bij een goed ingericht huis – net als een klok, een kast of een tapijt.

Er verschijnen zelfs kunstboeken

De belangstelling ging verder dan bezit alleen.
Er verschenen kunstboeken en prenten, en er ontstonden gesprekken over smaak en vakmanschap.
Men keek met kennersoog: hoe valt het licht door het raam bij Vermeer?
Waarom schildert Rembrandt juist zo donker?
En hoe weet Ruisdael de wolken zo levend te maken (zie zijn schilderij met de molen)?

Zo groeide een nieuwe burgerlijke kunstcultuur.
Waar aan de hoven van Europa muziek en theater het prestige bepaalden, werd in de Republiek de schilderskwast het statussymbool.
Niet de klank van een viool, maar de glans van verf vertelde wie je was – en hoe succesvol je was geworden.
De afbeelding toont het meest bekende werk uit die tijd: Het Schilder-boeck van Karel van Manders.

In de Gouden Eeuw groeit het besef dat kunst méér is dan versiering of machtssymbool.
De schilder Karel van Mander schreef dat schilderkunst en dichtkunst “uit één borst zijn gevoed” – ze leren ons kijken, begrijpen en nabootsen wat mooi en waar is.

Kunst is in zijn ogen een middel tot beschaving: ze scherpt het verstand, voedt de ziel en brengt de mens dichter bij kennis van zichzelf en de wereld.

Wat zijn de kenmerken van die nieuwe schilderkunst

We komen nu toe aan een belangrijke vraag. We hebben gezien hoe er in de Gouden Eeuw een nieuwe visie op schilderkunst ontstaat. Dit maakt ook dat die Hollandse School direct herkenbaar is. We zouden deze visie als volgt kunnen omschrijven:
De Hollandse School staat voor de schilderkunst van de 17e eeuw in de Republiek der Nederlanden.
Het bijzondere is dat deze kunst niet werd gemaakt voor koningen of kerken, maar voor burgers – voor mensen die hun eigen wereld wilden zien: hun stad, hun huis, hun landschap.


De schilders van de Hollandse School keken met een scherp oog naar het gewone leven:
licht dat door een raam valt, een molen aan de horizon, een gezin aan tafel, een schip in de haven of een oude vrouw die een boek leest (zie afbeelding van Gerard Dou).
Hun kracht lag in waarachtigheid en detail, in het vangen van de werkelijkheid zonder opsmuk.

Zo wordt schilderkunst een spiegel van de samenleving – eerlijk, nuchter, maar ook vol bewondering voor het dagelijks bestaan. Dat is de essentie van de Hollandse School: het gewone bijzonder maken.

De invloed van de kerk

De invloed van de kerk

Een andere invloed kwam van het calvinisme. De nieuwe geloofsopvattingen benadrukten eenvoud, arbeid en matigheid. In de kerken verdween de overdaad van beelden en altaarstukken, en ook in de kunst werd dat zichtbaar. In plaats van religieuze taferelen en mythologische voorstellingen verschenen landschappen, stillevens en portretten: schilderijen met een zekere Hollandse nuchterheid. Een goed opgeruimde keuken, een molen aan het water of een gezicht op Delft – dat werd het nieuwe ‘heilige’ beeld van de tijd.

We zien dat mooi in dit bekende schilderij van Pieter Saenredam, de Sint-Bavo in Haarlem (1648). Geen schilderijen vol pracht en praal, geen mythologische taferelen – geheel volgens de regels van het calvinisme. Dit schilderij is in de afdeelding rechts afgebeeld. Links zien we een foto van de bekende Onze-Lieve-Vrouwe-Kathedraal in Antwerpen met zijn bekende stukken van Rubens.

Een van de belangrijkste stukken is het drieluik van Rubens met de kruisophanging 

Twee werelden van geloof en kunst

We mogen hier geen enkel misverstand over laten bestaan: Peter Paul Rubens behoort tot de absolute wereldtop en is zonder twijfel de grootste schilder die Vlaanderen heeft voortgebracht.

Maar wat opvalt, is dat de schilderijen van Rubens passen binnen de katholieke barokstijl die in zijn tijd dominant was in Zuid-Europa. Zijn werk was bedoeld om te ontroeren, te overtuigen en het geloof te verheerlijken – precies zoals de katholieke kerk dat wilde.

Na de Reformatie en de scheiding tussen Noord en Zuid keerde het noorden – de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden – het katholicisme de rug toe, mét de daarbij horende kunstvormen. In de protestantse kerken verdwenen beelden, versieringen en altaarstukken. Wat overbleef was de sobere helderheid die we zien in het kerkinterieur van Saenredam: licht, ruimte en stilte.

Nog een fraai voorbeeld: een schilderij van David Teniers de Jongere. Hij schildert de inventaris van de aartshertog Leopold Wilhelm in zijn schilderijengalerij in Brussel (1651)

We kijken een ruime zaal binnen, waarvan de muren van vloer tot plafond zijn bedekt met schilderijen in zware gouden lijsten. Overal waar je kijkt zie je kunst – religieuze taferelen, mythologische voorstellingen, portretten, landschappen, naakten – alles wat de Europese kunst van dat moment te bieden had. Teniers laat niet alleen de schilderijen zien, maar ook de sfeer van rijkdom, macht en geleerdheid.

De aartshertog staat tussen zijn adviseurs, keurig gekleed, terwijl men bewonderend naar de werken kijkt. Op de tafel liggen kleine beelden, bronzen figuren en bustes: symbolen van kennis en beschaving. Dit is kunst als status en prestige – een verzameling die de smaak en macht van de bezitter moet laten zien. Het contrast met de Hollandse School is groot.

In Holland schilderden kunstenaars zoals Vermeer, Hals en De Hooch het gewone leven: een vrouw die melk schenkt, een gezin in huis, een straat in Delft. Daar was kunst geen pronkverzameling, maar iets persoonlijks – een spiegel van het dagelijks bestaan. Bij Teniers draait het om de verzameling zelf; bij de Hollanders om de beleving van het leven. Twee werelden, twee manieren om met kunst om te gaan:

hier de pracht van het hof, daar de nuchtere schoonheid van het huis.

Het Calvinisme had dus een duidelijke invloed op het geloof, maar ook op de muziek!

Muziek in de geest van het calvinisme

Het calvinisme had niet alleen invloed op de schilderkunst, maar ook op de muziek.
Waar in katholieke kerken rijke koren, orkesten en feestelijke missen klonken, werd in de protestantse Republiek muziek vooral een middel tot bezinning en samenzang.

Muziek diende om het gemeentezang te ondersteunen – eenvoudig, verstaanbaar en zonder overdaad. Het instrument dat daarbij een centrale plaats kreeg, was het orgel.
In veel kerken werd het orgel gebruikt om de zang te begeleiden of tussen de psalmen door te spelen.

Zo werd het orgel hét symbool van de protestantse muziekcultuur: geen vertoon van macht of emotie, maar klank als ondersteuning van het geloof.

De afbeelding toont het orgel van de Sint-Bavo in Haarlem. We sluiten af met een orgelstuk van de beroemdste Hollandse componist uit die tijd: Jan Pieterszoon Sweelinck. Dat vormt meteen een mooie opstap naar de volgende les.

Opdracht

In veel Nederlandse steden zijn nog prachtige kerkorgels uit de 17e eeuw te vinden.
Ze vormen een tastbare herinnering aan de protestantse muziekcultuur waarin Sweelinck een centrale rol speelde.

Opdracht:
Zoek (online of in je eigen omgeving) een historisch orgel uit de Gouden Eeuw.
Probeer te achterhalen:
– In welke kerk het orgel staat.
– Wanneer het is gebouwd en door wie.
– Of er nog concerten of opnames mee worden gemaakt.

Tip: Google bijvoorbeeld “orgel 17e eeuw + plaatsnaam” of kijk op de website van de Stichting Nederlandse Orgelmonumenten.